Deze week moest ik twee keer invallen bij de kleuters. Ik vind dit niet erg om te doen en vind het belangrijk om voor mijn collega’s klaar te staan.
Toch is mij voor de kleuters neerzetten gewoon geen goed idee. Toen ik op de pabo zat vond ik kleuters eerst heel leuk. Ik was er zelfs van overtuigd dat ik kleuterjuf zou worden, dit bleef zo, tot ik steeds vaker in aanraking kwam met bovenbouw kinderen. Al snel lag mijn hart toch meer bij het oudere kind, in plaats van bij het jonge kind.
Kleuters vinden mij daarentegen vaak erg leuk. Ze komen altijd praatjes met me maken en vertellen alles heel eerlijk aan me. Toch is voor een kleuterklas staan hele andere koek dan gezellig even met de kleuters praten.
In de Vreedzame Wijk trainingen die ik geef vertel ik altijd over mimetische begeerte. Oftewel concurrentie die ontstaat doordat jij iets hebt wat de ander ook heel graag zou willen hebben of andersom. En sinds ik me bewust ben van deze theorie zie ik dat kleuters deze bijna ‘wet’ altijd toepassen. Als de ene kleuter speelt met iets wat de andere kleuter ook leuk vindt, ontstaat er een conflict of een ruzie. Ook weten ze vaak niet hoe snel ze naar het kiesbord moeten rennen om stiekem hun kaartje te verwisselen naar iets wat ‘leuker’ is. En ik heb daar gewoon niet zoveel geduld mee.
Zo gingen er deze week blokken door de lucht, omdat een kind met iets wilde spelen waar de ander al mee aan het spelen was. Gevolg: Juf Marjolein werd boos. ‘Ga maar even op de nadenkstoel zitten…’ waarop vervolgens de kleuter onder z’n stoel kroop. ‘Luister goed… ik zei: ‘Ga op de nadenkstoel zitten…’ Ben jij dat nu aan het doen?’ Ik moet heel erg mijn best doen om rustig te blijven, want de kleuter zat inmiddels op de nadenkstoel, maar had ondertussen ook bedacht dat deze nadenkstoel prima kon fungeren als skippybal. ‘Fijn dat je op de nadenkstoel zit, maar ik zou het erg prettig vinden als je deze niet gebruikt om mee te springen.’ De kleuter kijkt me ondeugend aan. Ondertussen schopt hij vanaf de nadenkstoel met zijn benen tegen de muur. ‘Tegen de muur schoppen is niet de bedoeling…’, hoor ik mezelf zeggen. De kleuter ging echter gewoon door. In mijn hoofd tel ik van tien naar nul en zeg met een rustige maar toch boze stem: ‘Nu is het wel even genoeg geweest. Je zit op de nadenkstoel en als ik denk dat dat goed gaat en ik zie dat je rustig bent, kunnen we met elkaar praten. Als dat niet het geval is, wordt er niet gepraat. Heb je dat begrepen?’ Deze boodschap lijkt wel binnen te komen en na twee minuten praat ik met hem en mag hij weer gaan spelen.
In een andere kleuterklas mochten de kinderen in de pauze een filmpje kijken van Peppa Big. Dit leek allemaal goed te gaan, totdat een klein kleutermeisje zei: ‘Juf ik wil geen Peppa Big kijken, mag ik alsjeblieft een boekje lezen?’ Ik dacht: Hoe leuk is dit! Een kind wat geen tv wil kijken maar een boek wil lezen! Wat geweldig! Het meisje loopt naar de leeshoek en ploft lekker neer op de bank met een prentenboek. Maar ook dit zorgde voor de mimetische begeerte. ‘Juf ik wil ook een boekje lezen!’ Gevolgd door nog vier ‘ik-ooks’. Op zich niet erg, want er passen precies zes kleuters op de banken. Maar een kleuter ontdekte dat een bank ook leuk is om op te springen. Gevolg: Totale chaos. Ik geef het kleutertje een handje en begeleid hem terug naar zijn stoel. Dan maar geen boekje lezen en gewoon Peppa Big kijken.
Als ik me omdraai begint dezelfde kleuter heel hard te huilen. Nouja huilen kan ik het niet noemen, want er waren geen tranen, maar wel hard geschreeuw. Ik kijk de kleuter aan. ‘Hè hoe kan het dat je huilt?’ Vraag ik. Met een huilende stem zegt hij: ‘Hij doet zo!’ Terwijl hij dat zegt, wijst hij naar zijn klasgenootje en geeft aan dat zijn klasgenootje lekker in zijn neus zat te peuteren. Ik geloof bijna niet wat het kleutertje zegt, dus vraag ik: ‘Huil je omdat hij in zijn neus peutert?’ ‘Jaaaaaaaaaaaaaaaa….’ huilt de kleuter. Ik besef mij dat het hier gaat om een schreeuw om aandacht, omdat er geen traantje te zien is. Lomp als ik ben, besluit ik te zeggen: ‘We gaan niet huilen, omdat hij in zijn neus peutert. Dat is niet nodig.’ Het kleutertje kijkt me enigszins beledigd en ondeugend aan. Het lijkt erop dat zijn plannetje om aandacht te krijgen of zijn klasgenootje in een negatief daglicht te zetten mislukt is. Ik loop naar zijn buurman en zeg: ‘Peuter jij maar lekker in je neus hoor!’ en ik besef me dat kleuters gewoon niet mijn ding zijn.
‘Ik kan veel, maar niet alles…’