Deze week kwamen twee meiden uit mijn klas giechelend mijn IB kantoor binnen lopen. ‘Juf mogen we hier alsjeblieft even blijven? We zijn al klaar met onze Cito toets en willen even niks doen.’ Omdat mijn hoofd na een ochtend computerwerk ook wel behoefte heeft aan pauze, besluit ik hiermee in te stemmen. ‘Vertel dames’, zeg ik. ‘Wat maakt dat jullie zo giechelen? Zijn jullie verliefd?’ Het giechelen veranderd in lachen. ‘Nee juf, we zijn niet verliefd’. Ik antwoord met: ‘Dan is het wel bijzonder dat jullie zo giechelen, want jullie zijn altijd erg vrolijk als jullie de gymmeester zien. Weten jullie zeker dat jullie niet verliefd zijn op hem?’ De dames blijven giechelen. ‘Nee juf, dat kan toch niet! Hij is veel te oud! Maar eigenlijk heeft het wel iets met verliefd zijn te maken. Diane uit onze klas is verliefd juf! Ze is verliefd op Melvin. Alleen hij weet dat nog niet. Ik moet van Diane vrijdag tegen Melvin zeggen dat ze op hem is, want dan hoeft ze hem nog niet gelijk te zien en heeft hij nog even denktijd.’ Ik lach, ‘Haha ik wist wel dat er iets aan de hand was. Hebben jullie nog meer roddels?’. ‘Juf wist u dat Fatima later met haar neef moet trouwen? Dat hebben haar ouders zomaar besloten en zij vindt dit helemaal niet leuk. Ik zou het zelf echt niet willen juf! Ik wil dat zelf beslissen.’ Ik zeg dat ik het ook best bijzonder vind, en ook jammer voor Fatima. Ik wil dat zij ook haar eigen keuze maakt. Ik denk na over wat ik met deze informatie ga doen. Misschien toch maar eens een kindgesprek met Fatima voeren? Ondertussen wordt er weer gegiecheld. ‘Wat is er?’, vraag ik. Een van de meiden antwoordt: ‘Juf, Anouk is ook verliefd!’ ‘Op wie dan?’, vraag ik. ‘Juf ik durf het niet te zeggen, maar als u het raadt zeg ik wel ja als het antwoord goed is.’ Ik noem de namen van de jongens in de klas op. Maar ik krijg geen reactie. Ik vraag: ‘Wie is het nou?’ Anouk antwoordt: ‘Juf ik durf het niet te zeggen. Hij is namelijk echt niet knap. Maar wel heel lief.’ Ik lees nogmaals de namen op. Bij de naam Rayan begint ze te giechelen. ‘Aha!’, zeg ik. ‘Je bent verliefd op Rayan!’ Ik geef haar mee dat het niet erg is dat ze verliefd zijn. Als ze het beide maar leuk vinden. ‘Juf? Mogen we morgen weer langskomen om te kletsen?’ ‘Natuurlijk!’, zeg ik. ‘Tot morgen dames!’
*De namen van de kinderen in dit stuk zijn gefingeerd.